In 1786 koopt Jacobus Meerman de werf in Arnemuiden

Van scheepswerf tot museumwerf

In 1786 koopt Jacobus Meerman de werf in Arnemuiden. Precies tweehonderd jaar later wordt het bedrijf beëindigd. Vanaf  2006 is het een werkende museumwerf en behartigt de stichting het beleid.

In 1986 sluit Cees Meerman, dan 71 jaar, de werf en gaat met pensioen

werf meerman
meerman familie

De scheepswerf

Oprichting

In 1763 kreeg Pieter Boers uit Sliedrecht een vergunning van het stadsbestuur van Arnemuiden voor de oprichting van een scheepstimmerwerf met sleehelling. Deze eerste werf en helling waren gelegen bij het Nieuwe Hoofd achter de voormalige kolenpakhuizen. In hetzelfde jaar verhuist Jacobus Meerman van Biezelinge naar Arnemuiden. Waarschijnlijk ging deze Jacobus werken op de scheepswerf van Boers. Boers verkoopt zijn bedrijf in 1766 aan Gillis Fafa uit Schiedam.

Nadat de werf verschillende keren van eigenaar werd verwisseld, koopt Jacobus Meerman in november 1786 de scheepswerf met loods, kanthelling en gereedschappen. Vanaf dat moment is het een familiebedrijf. Tot eind 2003 blijft de scheepswerf in handen van nazaten van Jacobus Meerman. 

Uitbreiding

De werf groeit uit tot een flink bedrijf. In 1805 komt er een loods achter de werf voor de berging van hout. In 1811 wordt een tweede helling aangelegd. Meer uitbreidingen volgen: een houten werkloods en nog een helling. Uiteindelijk beschikt de werf over drie hellingen waar meerdere gebouwen en werkplaatsen omheen staan. Over een tijdspanne van twee en een halve eeuw zijn er op deze werf zo’n tweehonderd hoogaarzen, vissersschip van de Zeeuwse delta, van de helling het water in gegleden. 

Boten bouwen

Vroeger ging alles anders

Als een hoogaars besteld wordt door de visser, dan geeft hij de globale lengte aan. Maar zeker zo belangrijk voor de precieze afmetingen was het beschikbaar hebben van goed, uitgewaterd, eikenhout, van voldoende lengte. De werfbaas gebruikt geen constructieplannen of andere tekeningen, maatgevend is de lengte van de platte onderkant, het vlak, van het toekomstige schip en een klein aantal mallen die de vorm en de hoeken van en tussen onderdelen aangeven. De verdere verhoudingen staan aangegeven in het werfboekje van de werfbaas.

hoogaars

Werkwijze

In de grote loods wordt het vlak uitgelegd op de grond en in de vorm gedrukt. Na het opstellen van de stevens worden de zijkanten, de boorden, passend gemaakt en in de juiste kromming gebrand. Na het monteren van deze zijkanten worden de inhouten (spanten, liggers, knieen) aangebracht. Deze werkwijze is tegengesteld aan de meer gebruikelijke manier: eerst een “ribbenkast” van spanten en stevens maken en pas daarna de huid aanbrengen. Men zegt dat men op de hoogaars-manier minder ‘afzaagsel’ heeft. Na het bevestigen van het berghout (de stootrand) en het boeisel (het bovenkant) kan het dek aangebracht worden.

Inmiddels zijn opzij van de bouwplaats in de loods de diverse onderdelen klaargemaakt, zoals de rondhouten (mast, giek, gaffel), het roer en de zijzwaarden. De smid heeft het ijzerwerk afgeleverd, zodat het afwerken kan beginnen. De zeilmaker heeft de zeilen, en de rest van de tuigage al klaar. Als het schip van de helling in zijn element gegleden is, en de zeilmaker het voor het eerst opgetuigd heeft wordt de fotograaf besteld voor een trotse statiefoto van de overkant van de Arne. In een gewoon jaar kunnen zo twee hoogaarzen te water worden gelaten. In een topjaar zoals 1871, zijn het er wel vijf! Dan zijn er ook zo’n twintig man aan het werk. Ten tijde van economische teruggang of in oorlogstijd ligt de nieuwbouw doorgaans stil. Men beperkt zich dan tot reparatie en onderhoud.

Het is niet precies bekend wanneer de eerste hoogaars te water gaat, hoewel de term al rond 1600 voorkomt. Het gaat dan over een open vrachtschip, geen vissersschip.

De hoogaars die Meerman bouwde is een kleine, handzame platbodem. Het vracht- en veerscheepje werd in in Holland gebruikt.
Voor de visserij in de Scheldedelta werd de hoogaars steeds meer verlengd en vergroot tot zo’n dertien meter met 12 tot 14 ton waterverplaatsing. Elke scheepswerf had zijn eigen kenmerken.
De schepen van Meerman hebben bv. meer ronding aan de onderkant dat die van scheepswerf Duivendijk (Tholen). Ook het zijaanzicht is meer uitgesproken met haar hogere uiteinden. De vorm van de Meerman-hoogaars is meer berekend op de deining van de zeegaten.

mannetje in de mast

Hoewel de Arnemuidse vissers misschien niet van onnodige opsmuk houden, heeft de Arnemuidse hoogaars toch enige versiering. De kop van het roer is meestal groen geschilderd, evenals het boeisel van de achtersteven en de koppen van de zwaarden. Als enige hebben ze een masttop dat ‘het mannetje’  wordt genoemd. De vorm daarvan lijkt op een mannetje dat met zijn handen op zijn heupen staat. Er wordt gezegd dat het lacht naar de voorkant, de toekomst, en huilt naar de achterkant, het verleden. Het mannetje loopt uit in een punt. Aan die punt een plukje sajet, wol, vastgemaakt: dat veegt de hemel schoon! 

Al eeuwen worden schepen gebouwd van hout. Vanwege de duurzaamheid en bewerkzaamheid is eikenhout erg geliefd. Ook de hoogaars bestaat grotendeels uit eikenhout. Om schaarste te voorkomen, mag deze houtsoort alleen voor de scheepvaart worden gebruikt. Toch raken de voorraden op en is de aanwas te traag; de kaprijpe leeftijd van eikenhout kan oplopen tot 180 jaar. Tijdens de grote ontwikkeling van de scheepsbouw is men genoodzaakt om hout elders te halen. In de Nederlanden wordt het voornamelijk uit Duitsland geïmporteerd.

Als enorme vlotten wordt het hout via de grote rivieren naar Dordrecht gevaren. Hier is de grootste houtmarkt gevestigd. Vanuit deze stad worden de bestellingen, ook weer via het water, afgeleverd bij de schaapswerven. Tot 1700 gebruikt de leverancier van hout een eigen adressering, de zogenaamde ‘vlotmerken’. Zij ‘vlotmerken’ één van de stammen, zodat duidelijk is waar de bestelling naar toe moet.

Eikenhout, olmenhout, vurenhout, grenenhout

De romp van de hoogaars wordt van eikenhout gemaakt. Voor het vlak wordt ook olmenhout gebruikt. De betimmering van het schip is van vurenhout. Al het rondhout, zoals mast, giek en boegspriet, is van Amerikaans grenenhout. Meerman haalde onder meer zijn hout in het plaatsje Kinderdijk in de Alblasserwaard waar de houtzaagmolens staan.

De museumwerf

Op ontdekking

In de herfst van 2004, net voor de restauratie van de loodsen, heeft een ploegje vrijwilligers alles leeg gehaald. Er bleef steeds maar meer oud gereedschap te voorschijn komen. De voormalige werfeigenaar, Kees (C.A.) Meerman, toen hoogbejaard, nu inmiddels gestorven, verzuchtte bij veel zaken, dat hij die ook voor het eerst zag. Heel veel oud gereedschap kwam onder het stof en de troep te voorschijn. We voelden ons wel schatgravers!

Restauratie

De lege loodsen worden zorgvuldig opgemeten en gefotografeerd voor dat ze ontmanteld worden. Nauwkeurig worden ze opnieuw opgebouwd met, zo veel mogelijk, de oorspronkelijke materialen. Ook het terrein wordt, na sanering, geheel opgeknapt. De wagenhelling wordt weer gangbaar gemaakt en het brandkot opgeknapt. De mastbok wordt vernieuwd. Het “grote” werk wordt gedaan door een in restauraties gespecialiseerde aannemer.

De Stichting Behoud Hoogaars (SBH) is vanaf het begin als partner betrokken bij het project. In de huidige situatie zijn beide organisaties echter gesplitst. Wel bestaat er nog steeds een sterk contact en samenwerking voor het gezamenlijke doel: behoud van het Zeeuws maritiem erfgoed.

Euregio Scheldemond en de provincie Zeeland zijn andere belangrijke partners.

Lang is het gereedschap op de kleine werven het zelfde gebleven: tussen de middeleeuwen en de industrialisatie was het standaardgereedschap van elke kleine scheepswerf het zelfde: avegaren en lepelboren voor de gaten, de grote kraan- en trekzagen voor het verwerken van de boomstammen, dissels en bijlen voor het vormgeven, klemmen en dommekrachten voor het krachtzetten en vasthouden, takels en kaapstanders voor het hijsen en verplaatsen van zware lasten. Daarnaast was er natuurlijk het gebruikelijke handgereedschap van de (scheeps)timmerman, waaronder het gereedschap voor het dichten van de naden tussen de huidplanken: de breeuwhamers en ijzers voor het kalefaten.

Met de industrialisatie kwam de mechanisering, en toen Arnemuiden elektriciteit kreeg (in 1929 (!) net als de rest van Zeeland) werden al heel snel elektrisch aangedreven machines aangekocht. Een elektrische lintzaag als eerste!

In het voormalige stadhuis, het Museum van Arnemuiden, kunt u uitgebreid kennismaken met de historie van het bijzondere stadje en haar inwoners. Ook is Arnemuiden nog één van de weinige plaatsen in Zeeland waar de streekdracht nog gedragen wordt door een aantal vrouwen.

Arnemuiden is een historisch vissersplaatsje, waar je nog steeds het maritieme verleden kunt proeven. Gelegen aan de oostelijke kant van het schiereiland Walcheren, heeft het rustige vissersstadje tussen Middelburg en Goes nu zo’n 6.000 inwoners. Nog steeds verdienen een groot aantal inwoners van Arnemuiden hun geld met de visserij. Helaas ligt de vissersvloot tegenwoordig in Vlissingen. Bekend is ook het liedje “De klok van Arnemuiden”, dit gaat over de klokken van de Arnemuidse kerk op de markt. Er is een klein en levendig centrum met een goed winkelaanbod. Naai-atelier Jaffari is specialist in visserstruien en patronen, zie blij-dat-ik-brei.blogspot.com en jaffari.nl.

Jaarlijks worden er enkele evenementen georganiseerd: de visserijdag in de zomer en een wintermarkt in december. Voor meer informatie: arnemuiden.org.